Les 3

Hierbij deel drie van de cursus Spaans. Na deze les volgt een toets. Wie die maakt en de antwoorden naar Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.  mailt, zal feedback krijgen.

In de woordenlijst staan soms woordjes die in Spanje niet de lading zullen dekken. Achter die woordjes zet ik (l.a.), van Latijns Amerika.

Theorie

  • Als een i voor of na een andere klinker staat, dan wordt die uitgesproken als een j. Zie bijvoorbeeld miércoles en iglesia uit les 2.
  • Als een u voor of na een andere klinker staat, dan wordt die uitgeproken als een w. Zie bijvoorbeeld jueves en puerta uit les 2.
  • Als een i en een u naast elkaar staan, dan krijgt de eerste de glijklank. 'ciudad' (stad) wordt uigesproken als sjoedad, 'fuimos' (wij gingen) wordt uitgesproken als fwiemos.
  • Het lidwoord la kan el worden, als deze onmiddellijk voor een beklemtoonde a staat. 'la agua' kan dus 'el agua' worden.
  • Het voorzetsel 'a' betekent onder meer: 'naar'. Het voorzetsel 'de' betekent 'van'. Als 'a' of 'de' voor 'el' staat, dan worden die samengetrokken. 'a el' wordt 'al' en 'de el' wordt 'del'.
  • Het lidwoord komt in getal en geslacht overeen met het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, ook als dit wordt weggelaten, maar wel bekend is.
  • In het Spaans worden persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp van een zin meestal weggelaten, tenzij er de nadruk op ligt. Het gaat dus om woorden als ik, jij, wij, zij. Bij 'jij loopt', wordt dus normaal in het Spaans alleen 'loopt' gezegd.
  • De infinitief van een Spaans werkwoord eindigt op -ar, op -er of op -ir. Deze werkwoorden hebben hun eigen rijtjes van vervoegingen. Een Spaans werkwoord heeft 66 vormen. We zullen voor alsnog de meest gebruikte vormen behandelen. Het leren van deze rijtjes is wat werk, maar wel ontzetten belangrijk. Werkwoordsvervoegingen zijn een deel van de basis van het leren van een taal.
  • In het Spaans heeft een werkwoord twee verleden tijden: de imperfecto en de indefinido. De imperfecto wordt in de regel gebruikt voor iets wat in het verleden aan de gang was en de indefinido voor iets wat in het verleden gebeurde. "Ik sliep (imperfecto), toen de telefoon ging (indefinido).
  • We zullen deze week de tegenwoordige tijd en de twee verleden tijden leren van het werkwoord trabajar, dat werken betekent. 
Tegenwoordige tijd
ik werk - trabajo
jij werkt - trabajas
hij werkt - trabaja
wij werken - trabajamos
jullie werken - trabajáis
zij werken - trabajan

Verleden - imperf / indef
ik werkte - trabajaba / trabajé
jij werkte - trabajabas / trabajaste
hij werkte - trabajaba / trabajó
wij werkten - trabajábamos / trabajamos
jullie werkten - trabajabais / trabajasteis
zij werkten - trabajaban / trabajaron

Idioom

Getallen van 21-30:
21 - veintiuno
22 - veintidós
23 - veintitrés
24 - veinticuatro
25 - veinticinco
26 - veintiséis
27 - veintisiete
28 - veintiocho
29 - veintinueve
30 - treinta

Regelmatige werkwoorden op -ar:
werken = trabajar
lopen = andar
vragen = preguntar
praten = hablar
reizen = viajar

 

Talen:
Nederlands = holandés (merk op dat talen in het Spaans geen hoofdletter hebben)
Engels = inglés
Spaans = español

Voorzetsels:
naar = a
van = de
in = en

Handig voor in de bouw:

de hamer = el martillo
de spijker = el clavo
het hout = la madera
het cement = el cemento
het touw = el hilo (l.a.)
het beton = el concreto (l.a.)

Geluidsopname 4 bevat deze rijtjes.

Geluidsopname 5 bevat deze woordenlijst